In de puberteit zien ouders hun lieve, sociale kinderen vaak veranderen in egocentrische ‘hotelgasten’ die enkel aan zichzelf denken. Maar pubers worden juist steeds beter in het afwegen van ieders belang, ontdekte ontwikkelingspsycholoog Rosa Meuwese.
‘Pubers hebben geen goede naam als het gaat om sociaal gedrag,’ zegt Meuwese. ‘Van ouders hoor je vaak dat hun lieve, sociale kinderen veranderen in egocentrische, luie hotelgasten die alleen aan me, myself & I denken. Maar buiten het zicht van volwassenen leren pubers veel van hun leeftijdgenoten over sociaal gedrag.’ Een schrale troost voor de ouders misschien, maar als zij meer kennis hebben over het nut van deze sociale ervaringen bij de ontwikkeling van het puberbrein, kan dat helpen om op de sociale ontdekkingstocht van hun pubers te vertrouwen.
Zorgvuldig afwegen
Meuwese onderzocht hoe het sociale brein van pubers zich ontwikkelt in de relaties met hun leeftijdgenoten. Ze keek op vier heel verschillende manieren naar de ontwikkeling van prosociaal – sociaal wenselijk – gedrag bij pubers: ze onderzocht hun gedrag, hersenstructuur, hersenfunctie en de kwaliteit van hun vriendschappen. Zo liet zij op scholen in de omgeving van Leiden ruim duizend scholieren een gokspel spelen op de computer. De deelnemers konden steeds kiezen: 1 euro voor jezelf en 1 euro voor een ander, óf een verdeling die soms socialer was en soms juist minder sociaal. Daarbij blijken jongeren steeds minder volgens een vaste norm te kiezen en steeds zorgvuldiger hun afwegingen te maken. ‘In tegenstelling tot wat veel ouders zien bij hun kinderen, kijken pubers dus juist wel steeds meer naar ieders belang,’ concludeert Meuwese.
Winnen voor je vriend
Nog eens dertig scholieren mochten een gokspel doen terwijl ze in de MRI-scanner lagen. Daarbij kiezen de deelnemers voor kop of munt en winnen of verliezen daarbij op goed geluk geld voor zichzelf of voor een vriend. ‘We hadden eerst aan alle kinderen gevraagd: wie in de klas vind je aardig, en wie vind je niet aardig. Ook vroegen we ze wie hun beste vriend of vriendin was.’ Meuwese verwachtte bij kinderen die door veel klasgenoten aardig werden gevonden, meer hersenactiviteit in het beloningscentrum in de hersenen te zien wanneer zij geld winnen voor een vriend. ‘Dat lijkt immers een teken van prosociaal zijn.’ Maar ze vond een ander verband: kinderen die door veel klasgenoten niet zo aardig werden gevonden én gevoelig waren voor beloning, bleken meer activiteit te vertonen in hun beloningscentrum bij winst voor zichzelf. ‘Ook een logisch verband, maar we hadden niet verwacht dit zo sterk te zien.’
Sociale brein ontwikkelen
Pubers zijn in de loop van hun sociale ontwikkeling steeds beter in staat om hun eigen belang af te wegen tegen het belang van de ander. Hun sociale vaardigheden gaan dus niet achteruit, maar ze verfijnen, juist door interactie met leeftijdgenoten. Meuwese zag bij pubers met veel of zeer goede vriendschappen – een hoge vriendschapskwaliteit, noemt ze dat – een snellere ontwikkeling van het sociale brein. Het sociale brein ontwikkelt zich sowieso met het stijgen van de leeftijd. ‘Maar een gunstige sociale omgeving, zoals een goede vriendschap, heeft daar dus mogelijk een positief effect op.’ Meuwese vindt dan ook dat kinderen en jongeren veel meer onderwijs in sociale vaardigheden zouden moeten krijgen. ‘Je zou bijvoorbeeld het vak psychologie op de middelbare school kunnen geven. Daarmee krijgen de pubers beter inzicht in de impact van hun beslissingen op anderen, wat gunstig is voor hun vriendschappen en daarmee hun sociale ontwikkeling.’
Bron: Universiteit Leiden
Foto: Pixabay