Het is niet omdat je slecht bent in wiskunde, dat je slecht bent in programmeren. Integendeel zelfs. Wie aanleg heeft voor taal, is vaak beter in programmeren. Het beeld van de programmeur als mannelijke wiskundeknobbel zit dus eigenlijk fout.
Een natuurlijke aanleg voor het leren van talen is een sterkere voorspeller om te leren programmeren dan een basiskennis van wiskunde of rekenvaardigheid. Dat stellen onderzoekers van de Universiteit van Washington en melden ze in Scientific Reports.
Python leren
Ze onderzochten de neurocognitieve vaardigheden van bijna veertig volwassenen terwijl die Python leerden, een veel voorkomende programmeertaal. Eerst kregen ze een reeks tests om taal- en wiskundevaardigheden, aandacht, probleemoplossing en geheugen te beoordelen. Daarna kregen ze tien onlinelessen Python, die telkens werden afgesloten met een quiz.
Het viel op dat wie sneller en nauwkeuriger Python leerde, vaak over een combinatie van sterke probleemoplossende en taalvaardigheden beschikte.
De onderzoekers zijn niet echt verbaasd. Als je leert coderen, leer je eigenlijk een nieuwe taal. Je moet de woordenschat en grammatica van die taal onder de knie krijgen en leren hoe ze samenwerken om ideeën en intenties te communiceren.
Genderkloof
Er bestaat nog altijd een stereotiep beeld van wat een goede programmeur is, zegt hoofdauteur Chantel Prat, hoofddocent psychologie. Vaak gaat men ervan uit dat een programmeur sterk is in wiskunde. “Dat idee blijkt niet uit onze gegevens.”
Leren programmeren is moeilijk, maar wordt steeds belangrijker voor bepaalde banen. Het gaat ook om een sector waarin de genderkloof maar traag gedicht wordt, zegt Prat.
Veel programmeeropleidingen zijn gericht op wiskundeknobbels. Vaak hebben ze een mannelijk profiel.