Uit een belangrijke studie blijkt er geen verschil in psychologisch welzijn of kwaliteit van gezinsrelaties te bestaan tussen kinderen die via geassisteerde voortplanting zijn geboren en kinderen die op natuurlijke wijze zijn geboren. De sterke kinderwens en de band tussen ouder en kind die daaruit ontstaat, lijkt de hindernissen te overtroeven.
Professor Susan Golombok: ‘De studie van onderzoekers van de Universiteit van Cambridge is de eerste die de langetermijneffecten onderzoekt van geassisteerde voortplanting op het ouderschap en het effect op kinderen, en ook de eerste die het effect onderzoekt van de leeftijd waarop kinderen te horen kregen dat ze verwekt waren door eiceldonatie, spermadonatie of draagmoederschap.’
De resultaten geven aan dat de afwezigheid van een biologische band tussen kinderen en ouders de ontwikkeling van positieve relaties tussen hen niet belemmert. De bevindingen ontkrachten eerdere veronderstellingen dat kinderen die door middel van geassisteerde voortplanting zijn geboren, in het nadeel zijn wat betreft welzijn en familierelaties omdat zij geen biologische band met hun ouders hebben.
“Ondanks de bezorgdheid van mensen doen gezinnen met kinderen die geboren zijn door middel van geassisteerde voortplanting door derden – of dat nu een eiceldonor, spermadonor of een draagmoeder is – het goed tot op volwassen leeftijd”, aldus Susan Golombok, emeritus hoogleraar familieonderzoek en voormalig directeur van het Centre for Family Research van de Universiteit van Cambridge, die de studie leidde.
Ze ontdekten ook dat moeders die hun kinderen in hun kleutertijd begonnen te vertellen over hun biologische afkomst, positievere relaties met hen hadden, en de moeders zelf hadden minder last van angst en depressie. De meeste ouders die openheid van zaken gaven, deden dat op vierjarige leeftijd en vonden dat het kind het nieuws goed opnam. Dit wijst erop dat openheid over de afkomst van het kind op jonge leeftijd voordelen biedt.
Er vallen ook twee minder positieve punten te melden. Onderzoekers ontdekten namelijk dat moeders van eiceldonaties gevoelig minder positieve familierelaties aangaven dan moeders van spermadonaties. Dit zou het gevolg kunnen zijn van de onzekerheden van sommige moeders over de afwezigheid van een genetische band met hun kind. Het team vond ook dat jongvolwassenen die via spermadonatie waren verwekt, mindet goede gezinscommunicatie meldden dan degenen die via eiceldonatie waren verwekt.
Golombok besluit met een positieve noot: “Wat dit onderzoek uitwijst, is dat het krijgen van kinderen op een geassisteerde manier geen diepgaande invloed heeft op hoe gezinnen functioneren. Een sterke kinderwens en open communicatie lijken de hindernissen te overtroeven.”