Sinds het begin van deze eeuw is de loonongelijkheid in ongeveer twee derde van alle landen afgenomen. Dat blijkt uit nieuwe cijfers van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO).
Het Global Wage Report stelt vast dat de loonongelijkheid sinds 2000 in veel landen is afgenomen, met gemiddeld 0,5 tot 1,7 procent per jaar. Loonongelijkheid is het verschil tussen de hoogste en de laagste lonen in een bepaald land.
De belangrijkste daling van die ongelijkheid doet zich voor in landen met lage inkomens: de gemiddelde jaarlijkse daling varieert er in de afgelopen twintig jaar tussen 3,2 en 9,6 procent. In de rijke landen neemt die ongelijkheid wat langzamer af. De daling van zo’n 0,3 tot 1,3 procent is er ook vooral bij werknemers aan de bovenkant van de loonschaal.
Lonen wereldwijd gestegen
Volgens de ILO zijn de lonen wereldwijd sneller gestegen dan de inflatie in de laatste jaren. In 2023 stegen de reële lonen wereldwijd met 1,8 procent en de prognoses voor 2024 komen uit op een groei van 2,7 procent, de hoogste stijging in meer dan vijftien jaar.
Dergelijke positieve resultaten markeren een opmerkelijk herstel in vergelijking met de negatieve wereldwijde loongroei van – 0,9 procent in 2022, een periode waarin hoge inflatiecijfers de loonstijging overtroffen.
Wie een blik gooit op de regio’s, ziet wel dat de loonstijging niet overal gelijke tred hield. Opvallend is dat opkomende economieën een sterkere loongroei kenden dan de industrielanden. Werknemers in Azië en het Stille Oceaangebied, Centraal- en West-Azië en Oost-Europa zagen hun reële lonen het snelst stijgen.
“De terugkeer naar een positieve groei van de reële lonen is welkom”, reageert Gilbert F. Houngbo, directeur-generaal van de ILO. Hij zegt wel dat ook de kosten in het levensonderhoud zijn gestegen, wat miljoenen gezinnen wereldwijd nog altijd in moeilijkheden brengt.